Albrecht Rodenbach




Het kerelskind

-- Van waar koms du getreden
zoo laat door rein en wind,
van waar koms du getreden,
aleen, du blonde kind?

-- Du smidje van den woude,
ik kome van het veld
waar vader heeft gestreden,
waar vader ligt geveld.

-- Lo! viel hij, 't was met eere,
dijn vader welbemind.
Wat bergt dijn blauwe schabbe,
du arrem heldenkind?

-- Du smidje, 't zijn de scherven
van vaders goede zweerd;
du zals het mi hersmeden:
het is 't hersmeden weerd.

-- 'k Hersmede het di sterker
dan 't vaders hand ooit zwong.
Maar, waartoe wilt 't di dienen?
du best zoo bitter jong.

-- Du smidje van den woude,
bij Lo! du ne best nie' vroed:
mijn vader wille ik wreken
met stroomen walenbloed.

                   Spelling Albrecht Rodenbach
 

Rodenbach heeft dit gedicht in een middeleeuws kleedje gestoken. Dat heet dan een 'pastiche'. Het is geen namaak, we zouden moeten zeggen: het is geen 'echte' namaak, hij heeft geen vervalsing afgeleverd, hij bootst wel de oude taal en stijl na, maar zegt niet dat het werkelijk oud is. De Duiste romanticus Hoffmann von Fallersleben die vaak in Vlaanderen verbleef leverde in feite wel vervalsingen af, onder andere het heerlijk mooie Vlaenderen, dach en nacht denc ic aen u. Hij publiceerde dit gedicht samen met authentiek oude gedichten. Hijzelf echter is de dichter ervan. We kunnen het de romanticus niet kwalijk nemen dat hij zulk gedicht schreef, zelfs niet dat hij het als authentiek publiceerde.
Dat een pastiche een merkwaardig goed gedicht kan zijn, hebben in Vlaanderen twee dichters bewezen: Rodenbach met Het kerelskind en Victor de la Montagne met Een oudt liedeken.

Rodenbach stelt het voor als komt het kind van het slagveld. Er werd strijd geleverd, de vader van het kerelskind is gesneuveld, nu brengt het kind het zwaard van zijn vader bij de smid, het kind wil dat zwaard laten hersmeden. Op het ogenblik dat het kind bij de smid aankomt is het avond en slecht weer.

Het gedicht bestaat uitsluitend uit dialoog. Geen woord verklaring is daarbij nodig, al wat gezegd wordt, al wat we moeten weten, ligt samengevat in het spreken van twee mensen. Om de beurt zijn de smid en het kerelskind elk driemaal aan het woord. Die eenvoudige maar sterke bouw van het gedicht kan niet genoeg beklemtoond worden. Al te vaak wordt geen aandacht meer geschonken aan de beperking die de dichter zich oplegt en die, zoals Goethe het gezegd heeft, zijn meesterschap over de materie bewijst.

Eén van de voornaamste elementen uit dit gedicht is de tegenstelling volwassene - kind. De eerste strofe spreekt de verbazing van de smid uit die een kind op straat ziet, zo laat, bij zulk slecht weer, maar vooral: alleen. Het woord krijgt in de zin een sterke klemtoon.

          -- Van waar koms du getreden
          zo laat door rein en wind,
          van waar koms du getreden,
          aleen, du blonde kind?


Het kind antwoordt met grote ernst. Het heeft geen prettige boodschap:

          -- Du smidje van den woude,
          ik kome van het veld
          waar vader heeft gestreden,
          waar vader ligt geveld.


De smid schrikt even en zegt: Lo! Dat is de korte vorm van het woord dat we kennen: bilo. [Zie de verklaring in: Het daghet in den oosten]. Met lo wordt alleen de naam van de vuurgod genoemd. In bloemlezingen wordt dat meestal deftig omschreven als: 'een oude eed'. Dat is het in feite, bilo betekent: (ik zweer) bij Lo, zoals begot betekent: '(ik zweer) bij god'.

          -- Lo! viel hij, 't was met eere,
          dijn vader welbemind.
          Wat bergt dijn blauwe schabbe,
          du arrem heldenkind?


De smid schrikt bij het nieuws maar troost het kerelskind met te zeggen dat zijn vader eervol is gesneuveld. Bij Germanen was het eerder een schande oud te worden, de dapperen waren dan al in de strijd gevallen en volgens de Oud-Noorse mythologie door de Valkyria tot bij de oppergod Odin gebracht. Die Odin heet bij sommige stammen Wodan en verblijft in het Valhall dat later tot Walhall en in de 19de eeuw tot Walhalla werd verduitst toen de architect Klenze bij Regensburg tussen 1830 en 1847 een pompeus gebouw optrok waar de busten van beroemde Duitsters te bewonderen zijn.
Richard Wagner heeft de naam Walhalla algemeen bekend gemaakt met zijn Ring des Niebelungen, dat grote werk dat uit vier opera's bestaat.
We willen liever naar de tekst terugkeren.
Wanneer de smid gezegd heeft dat de vader van het kerelskind met ere is gesneuveld, ziet hij dat het kind iets meedraagt onder zijn schabbe, meestal verklaard als boezelaar, dat is een schort. Er bestaat ook het mooie woord boezeroen, maar dat is een korte linnen kiel zoals die door vissers en ambachtslieden werd gedragen. Het woord schabbe betekent oorspronkelijk 'linnen kiel' en dat woord is verwant met schabbig dat 'haveloos' betekent 'zonder bezit' en met een woord schabbe dat 'lap stof' aanduidt. Wat het ook mag zijn, de smid ziet dat het kind iets meedraagt en vraagt wat het is.

          -- Du smidje, 't zijn de scherven
          van vaders goede zweerd;
          du zals het mi hersmeden:
          het is 't hersmeden weerd.


De smid moet het zwaard hersmeden. Het kerelskind zegt dat in nogal krasse bewoording, het du zals, dat betekent 'je zult'. Als er één bevel is waaraan je niet meer ontsnapt is dat je zult. Zolang je iets 'moet' doen, kun je uitvluchten verzinnen. Krijg je te horen 'en je zult!' dan is er geen ontkomen aan. In het Engels is dat bewaard. In de trein hangt een plaatje met: Don't smoke, 'niet roken'. Toen een man daar een sigaret opstak, kwam de kaartjesknipper langs die beleefd zei: Please, don't smoke, te vertalen als: 'Wil u alstublieft niet roken'. De man antwoordde: That is what my friends say'. Waarop de kaartjesknipper zei: You shouldn't smoke, sir'. Maar de man antwoordde: That is what my doctor says. Toen werd de kaartjesknipper boos en zei streng: You shall not smoke, sir, letterlijk: 'U zult niet roken, meneer'. De man doofde zijn sigaret en zei: That's what my wife says.

          Du zals het mi hersmeden.

Wanneer de smid over zijn ambacht hoort spreken, voelt hij zich op vertrouwd terrein en zegt:

          -- 'k Hersmede het di sterker
          dan 't vaders hand ooit zwong.


Zo gauw hij gezegd heeft dat hij het zwaard zal hersmeden realiseert de smid zich dat hij tegenover een kind staat, dat veel te jong is om een zwaard te hanteren. Vandaar dat hij zich herpakt, de relatie volwassene tegenover kind herstelt, en met enige neerbuigendheid, met enige verbaasde scepsis vraagt:

          Maar, waartoe wil 't di dienen,
          du best zo bitter jong?


Precies die vraag en de toevoeging 'je bent zo vreselijk jong' lokken de verontwaardiging van het kind uit. Kerelskinderen verschillen niet veel van gewone kinderen. Om zijn verontwaardiging duidelijk te maken, vloekt het kerelskind even heftig als de smid dat tevoren had gedaan. Bij Lo! zegt het. Du ne best nie' vroed, dat wil zeggen, 'je bent niet goed snik, niet goed wijs'. Uit vroegere tijd kennen we de 'vroede vaderen', dat waren de wijze kopstukken van de staat. Je hebt niet nagedacht, wil het kerelskind zeggen, anders zou je beter weten:

          -- Du smidje van den woude,
          bij Lo! du ne best nie' vroed;
          mijn vader wille ik wreken
          met stroomen walenbloed.


Het gedicht heeft een nogal Germaanse, barbaarse klank. Was dat niet het geval, dan behoorde het tot de wereldliteratuur, zo knap is het opgebouwd en verwoord. In niet meer dan zes strofen staat hier een heel toneelstuk uitgebeeld waarin slechts twee personages optreden, de oudste vorm van toneel met een protagonist en een antagonist. Rodenbach herleidt de dialoog tot zijn eenvoudigste vorm: die van vraag en antwoord. Het ganse gedicht bestaat uit niet meer dan drie vragen en drie antwoorden. Een hele conversatie staat in enkele woorden met grote duidelijkheid afgetekend:
1. de smid vraagt vanwaar het kind komt;
2. het kind komt van het slagveld;
3. de smid vraagt wat het kind bij zich heeft;
4. het kind heeft het gebroken zwaard van zijn vader meegebracht om het te laten hersmeden;
5. de smid vraagt wat het kind met het hersmede zwaard zal doen;
6. het kind wil daarmee zijn vader wreken.
Dit gedicht is in zijn soberheid zo perfect, in zijn bouw zo sterk en in zijn beperkingen zo ongelooflijk groots dat het inderdaad in de wereldliteratuur moet gerekend worden bij het grootste en het mooiste wat we kennen, was het niet dat het niet de minste menselijke - en dat wil zeggen morele - waarde uitdraagt. Het is integendeel een uiting van uitzonderlijke barbaarse bekrompenheid. Binnen die beperking benadert het de volmaaktheid. Om ons van dit alles te vergewissen herlezen we



Het Kerelskind


-- Van waar koms du getreden
zoo laat door rein en wind,
van waar koms du getreden,
aleen, du blonde kind?

-- Du smidje van den woude,
ik kome van het veld
waar vader heeft gestreden,
waar vader ligt geveld.

-- Lo! viel hij, 't was met eere,
dijn vader welbemind.
Wat bergt dijn blauwe schabbe,
du arrem heldenkind?

-- Du smidje, 't zijn de scherven
van vaders goede zweerd;
du zals het mi hersmeden:
het is 't hersmeden weerd.

-- 'k Hersmede het di sterker
dan 't vaders hand ooit zwong.
Maar, waartoe wilt 't di dienen?
du best zoo bitter jong.

-- Du smidje van den woude,
bij Lo! du ne best nie' vroed:
mijn vader wille ik wreken
met stroomen walenbloed.



Ook al blijkt het onmogelijk om de agressiviteit van dit gedicht op enigerlei wijze te appreciëren, de bondigheid, de precisie, de uitzonderlijke dramatische kracht dwingen grote bewondering af.





Dr. Fa Claes





Terug naar Index